28:1 Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten. 28:2 Het ijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten. 28:3 Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. 28:4 Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. 28:5 Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. 28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:2 Het ijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten. 28:3 Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. 28:4 Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. 28:5 Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. 28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:3 Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. 28:4 Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. 28:5 Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. 28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:4 Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. 28:5 Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. 28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:5 Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. 28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. 28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:7 De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien. 28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:8 De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. 28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om. 28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:10 In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. 28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:11 Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. 28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:12 Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. 28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:14 De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij. 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. 28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:16 Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. 28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:17 Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. 28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:18 De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. 28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:19 Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. 28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:20 Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? 28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:21 Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. 28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:22 Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord. 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. 28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate; 28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:26 Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; 28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze. 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH