19:1 Maar Job antwoordde en zeide: 19:2 Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? 19:3 Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. 19:4 Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. 19:5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; 19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:2 Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? 19:3 Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. 19:4 Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. 19:5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; 19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:3 Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. 19:4 Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. 19:5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; 19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:4 Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. 19:5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; 19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; 19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. 19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:7 Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. 19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. 19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. 19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. 19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. 19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:14 Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij. 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. 19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem. 19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:17 Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil. 19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. 19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:19 Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. 19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. 19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:21 Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. 19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees? 19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:23 Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! 19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:24 Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden! 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. 19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. 19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
19:29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. Job 20
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH