31:1 De woorden van de koning Lemuel; de last, maarmede zijn moeder hem onderwees. 31:2 Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften? 31:3 Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen. 31:4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; 31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. 31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:2 Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften? 31:3 Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen. 31:4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; 31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. 31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:3 Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen. 31:4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; 31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. 31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; 31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. 31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. 31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; 31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. 31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. 31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. 31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. 31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. 31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. 31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. 31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. 31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. 31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. 31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. 31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. 31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. 31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. 31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. 31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: 31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH