122:1 Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan.
122:2 Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!
122:3 Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is;
122:4 Waarheen de stammen opgaan, de stammen des HEEREN, tot de getuigenis Israels, om den Naam des HEEREN te danken.
122:5 Want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.
122:6 Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.
122:7 Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen.
122:8 Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u!