38:1 Een psalm van David, om te doen gedenken. 38:2 O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. 38:3 Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. 38:4 Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. 38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:2 O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. 38:3 Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. 38:4 Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. 38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:3 Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. 38:4 Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. 38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:4 Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. 38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. 38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! 38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:17 Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. 38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:19 Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. 38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:20 Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. 38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:21 En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. 38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:22 Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. 38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
38:23 Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH