73:1 Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein van harte zijn. 73:2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. 73:4 Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. 73:5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. 73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. 73:4 Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. 73:5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. 73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. 73:4 Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. 73:5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. 73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:4 Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. 73:5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. 73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:5 Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. 73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:6 Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. 73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:8 Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. 73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. 73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:10 Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. 73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. 73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:25 Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH