89:1 Een onderwijzing van Ethan, den Ezrahiet. 89:2 Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht. 89:3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: 89:4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: 89:5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:2 Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht. 89:3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: 89:4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: 89:5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: 89:4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: 89:5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: 89:5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. 89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. 89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden. 89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. 89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd. 89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; 89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. 89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. 89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. 89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. 89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. 89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen; 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden; 89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. 89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. 89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. 89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. 89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen. 89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. 89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd. 89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd. 89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. 89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela. 89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur? 89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben? 89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. 89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? 89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken. 89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. 89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
89:53 Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH