13:1 Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan. 13:2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u. 13:3 Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. 13:4 Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. 13:5 Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. 13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u. 13:3 Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. 13:4 Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. 13:5 Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. 13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:3 Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. 13:4 Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. 13:5 Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. 13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:4 Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. 13:5 Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. 13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:5 Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. 13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. 13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? 13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? 13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? 13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. 13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? 13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? 13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. 13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. 13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. 13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. 13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:20 Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. 13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. 13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:22 Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. 13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:23 Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? 13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, 13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
13:28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH