26:2 Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
26:3 Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
26:4 Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
26:5 De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.
26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
26:8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
26:9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
26:10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.
26:11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
26:12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.
26:13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen.
26:14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendhedenverstaan? Job 27