19:1 De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is. 19:2 Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt. 19:3 De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen. 19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:2 Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt. 19:3 De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen. 19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:3 De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen. 19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan. 19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! 19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:11 Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. 19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. 19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. 19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. 19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. 19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. 19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. 19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:25 Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. 19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:26 Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. 19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. 19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. 19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
19:29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH