2:1 Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt; 2:2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt; 2:3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; 2:4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 2:5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt; 2:3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; 2:4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 2:5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:3 Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; 2:4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 2:5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten; 2:5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. 2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen; 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. 2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:9 Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad. 2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; 2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:11 Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; 2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:12 Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt; 2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:13 Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; 2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:14 Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden; 2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit; 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. 2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen; 2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. 2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:21 Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven; 2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
2:22 Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH