6:1 Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; 6:2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. 6:3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. 6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. 6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. 6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. 6:3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. 6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. 6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. 6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. 6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. 6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. 6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. 6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. 6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers. 6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; 6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, 6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? 6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren; 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in. 6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij. 6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten; 6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen; 6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. 6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. 6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens; 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong. 6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden. 6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. 6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden? 6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? 6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden. 6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; 6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis. 6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; 6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH