7:1 Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg. 7:2 Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen. 7:3 Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten. 7:4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; 7:5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:2 Bewaar mijn geboden, en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen. 7:3 Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten. 7:4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; 7:5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:3 Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten. 7:4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; 7:5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; 7:5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit; 7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:7 En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; 7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; 7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:10 En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; 7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:13 En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald; 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte; 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt; 7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:18 Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. 7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; 7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:20 Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. 7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. 7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden. 7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods.
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH