104:1 Loof den HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn. 104:3 Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt. 104:4 Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. 104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:2 Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn. 104:3 Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt. 104:4 Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. 104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:3 Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt. 104:4 Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. 104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:4 Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. 104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. 104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:6 Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen. 104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. 104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:19 Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. 104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:22 De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. 104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe. 104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:24 Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen. 104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:25 Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote. 104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:26 Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen. 104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:27 Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. 104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. 104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:30 Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. 104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. 104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:34 Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!
GOTO NEXT CHAPTER - BIBLE INDEX & SEARCH