119:1 Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. 119:2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; 119:3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. 119:4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. 119:5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; 119:3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. 119:4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. 119:5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. 119:4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. 119:5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:4 HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. 119:5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! 119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. 119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. 119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. 119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:9 Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. 119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:12 HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. 119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. 119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. 119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. 119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. 119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. 119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. 119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. 119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. 119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. 119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. 119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:25 Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. 119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. 119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. 119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. 119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. 119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. 119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:33 He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. 119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. 119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:38 Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. 119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. 119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. 119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. 119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:49 Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:52 Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. 119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. 119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. 119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:57 Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. 119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. 119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. 119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. 119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. 119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:64 HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord. 119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. 119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. 119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. 119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. 119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. 119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. 119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:89 Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:90 Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. 119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. 119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:97 Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. 119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. 119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. 119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. 119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! 119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. 119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:105 Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. 119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. 119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord. 119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. 119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. 119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. 119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. 119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:113 Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. 119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:115 Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. 119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. 119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. 119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. 119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:121 Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. 119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
119:123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.