6:1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith.
6:2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid!
6:3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
6:4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?
6:5 Keer weder, HEERE, red mijn ziel; verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil.
6:6 Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
6:7 Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
6:8 Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders.
6:9 Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.
6:10 De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen.