39:1 En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:
39:2 Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.
39:3 Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?
39:4 Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?
39:5 Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!
39:6 Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!
39:7 Zie allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats!
39:8 Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!
39:9 Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben.
39:10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.
39:11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks.
39:12 Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten.
39:13 Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen.
39:14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; Die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht.
39:15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar.
39:16 Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks.
39:17 De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem.
39:18 Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken.
39:19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen?
39:20 Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken?
39:21 Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren?
39:22 Zal hij aan u veel smekingen maken? Zal hij zachtjes tot u spreken?
39:23 Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf?
39:24 Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters?
39:25 Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden?
39:26 Zult gij zijn huid met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd?
39:27 Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer.